In Leuven werden de Pietermannen opgericht, tussen 1261 en 1267 en weer opgeheven na 1288, ten gevolge van de slag bij Woeringen: slag waaraan zij deelnamen en waarbij zij nog net bijtijds het leven redden van de hertog. De naam “Pietermannen” verwijst naar de Sint Pieterskerk, de parochiekerk waarvan Hertog Jan I voogd was.
Het betrof een groep van 25 mannen door Jan I erkend. Zij waren absolute gehoorzaamheid verschuldigd aan de meier, de vertegenwoordiger van de Hertog en aan de schepenen en gezworenen.
Zij ontvingen het recht of het voorrecht om wapens te bezitten, een standaard en wimpels te voeren, vrijelijk te vergaderen over de inrichting van hun korps.
Dit is dus het prototype van een schuttersgilde, misschien wel de voorfase van de latere Grote Voetbooggilde van Leuven.
De allereerste schutterijen waren weerbaarheidkorpsen en alle weerbare mannen hadden dienstplicht. Vanaf hun 15de jaar was elke vrije man “mansvaert” en werd hij door de baljuw opgenomen op de lijst der dienstplichtigen. Vanaf deze leeftijd kon men ook lid worden van een broederschap. Men was dienstplichtig tot 60 jaar.
Voor het rekruteren en het oefenen der mannen moesten aanvankelijk de ambachtsgilden instaan. Maar men voelde sterk de behoefte, in de krijgsdienst en vooral in het boogschieten, om over beter getrainde burgers te beschikken. Vanaf de 14de eeuw verleenden de steden steun aan deze groepen die dan als handboog- of kruisbooggilden werden erkend.
Elke buurt had een honderdman, ook deken genoemd.
Het is dus rond 1300 dat men aan de hand van geschreven documenten, tastbare bewijzen heeft van de inrichting van werkelijke schuttersgilden in het graafschap Vlaanderen en het Hertogdom Brabant.
Na de Guldensporenslag kregen de gilden eindelijk politieke erkenning en een zekere mate van rechtspersoonlijkheid. Als gildenbroeder had je kiesrecht en je kon ook tot magistraat van het stadsbestuur of stadsregering worden verkozen.
De eerste schuttersgilden in de steden zouden de kruisbooggilden, gerekruteerd uit de ambachtsgilden, zijn geweest. De handbooggilden, aangeworven onder de handwerklieden, zouden 40 à 50 jaar later zijn ontstaan. De oprichting van de gilden op het platteland volgde een honderdtal jaar later uit de bestaande verweerkorpsen en kerkelijke broederschappen.
Voor de dorpen uit de omgeving wordt Zoersel vermeld in de archieven van 1424 toen er een schietspel werd ingericht waarbij ook Rijkevorsel en ’s Gravenwezel aanwezig waren. De archieven maken gewag van een vechtpartij. Zo werd ook een schietspel vermeld in Geel in 1425.
En zo komen de schuttersgilden in de 15de eeuw tot volle wasdom. De plattelandsgilden erkennen de gilden van Leuven als hoofdgilde. ( Leuven was de bakermat en eerste hoofdstad van Brabant) .
De hoofdgilde voor de handboog was de Sint Sebastiaansgilde, De Kolveniersgilde voor de kolveniers en de Oude Boog voor de kruisboog.
Wat was de taak van de Leuvense hoofdgilden? Zij gaven advies wat het schieten betrof. Zij fungeerden als beroepshof voor vonnissen uitgesproken door een gilde. Zij verleenden ook toestemming voor de organisatie van grote wedstrijden en tevens schonken zij “Caerten” (charters) aan de gilden. Dit zijn de statuten en reglementen. Bij elke wijziging werden deze weer ter goedkeuring voorgelegd aan de hoofdgilde.
De Caert of Keure is dus een document dat we nu stichtingsakte zouden noemen. Deze caert werd oorspronkelijk verleend door de Hertog en later door de hoofdgilden. Hiermee kregen zij rechtspersoonlijkheid en erkenning. De rechtspersoonlijkheid werd al aangevreten door Keizer Jozef II van Oostenrijk en volledig opgeheven door Napoleon.
In een aantal artikelen wordt vastgelegd, waaraan men zich heeft te houden, rechten en plichten van gilde tegenover de heer, het bestuur, de broederplichten en het onderlinge gedrag, financiële bepalingen zoals boeten (ook trouwgeld en doodschuld) en allerlei regelingen betreffende schieten, koningen, keizers, teerdagen, zielenmissen, altaren, begrafenissen, vaandel en trom.
Ook de Oostenrijkers waren beducht voor een gewapende militie. Terecht overigens want het patriottenleger werd grotendeels gerekruteerd uit de gilden. Deze patriotten hadden gewone burgerkleding aan, maar al naargelang het gildewapen waarbij ze waren ingelijfd, droegen ze een goudgele band voor de handbooggilden, een rode voor de kruisboog- of een lichtblauwe voor de kolveniersgilden. Napoleon heeft het gevaar ook snel onderkend en beval de opheffing van de gilden bij decreet van 7 maart 1791. Tijdens de Franse bezetting werden de gilden door Napoleon opgeheven en verloren ze hun privileges.
Gilde is een woord dat uit het Germaans stamt. Er is nog altijd een verband te merken met nog altijd in gebruik zijnde tradities in de gilden.
Vooreerst is er de stam “geldan”, wat feestmaal betekent.
De Germanen onderhielden sterke onderlinge banden met zowel de levenden als de doden. De Germanen herdachten hun doden (de in de strijd gesneuvelde soldaten) tijdens een dodenmaal, dat een religieuze betekenis had. Het was natuurlijk een heidens ritueel.
Waarschijnlijk waren deze maaltijden, mannenaangelegenheden en moest iedere man die een zekere leeftijd bereikt had er aan deelnemen. Het offer, in natura, meegebracht door de mannen, droeg de naam “gilde”. De naam ging later over op de maaltijden en later nog op de personen die aan de maaltijd deel namen.
Verder hebben we nog het oude Noorse woord “gildi” en dit betekend zowel “inleg” als “gelag”. De taalkundige Bilderdijk poneert dat gildi verwant is met “Hilde of Gehilde” en samenscholing, verbond, betekent.
In het Oud-Frankisch is gelde of gildan ook een vrij algemene benaming om een verzameling aan te duiden in tegenstelling tot gelda (geldonium) dat een soort gereglementeerd verbond is met rechten en plichten en met rituele praktijken en tradities. De gilde, gehilde is dus een verbond van vrije mannen tot onderlinge hulp en trouwe, tot gezamenlijke offerande en gemeenschappelijke offermaaltijden. Bij dit offermaal ging de drinkhoorn dan ook wakker rond. Het ging er tamelijk ruw aan toe, zodat Karel de Grote zelfs twee pogingen ondernam om deze stamgilden te verbieden.
Bij onze heidense voorouders zien we dus het embryo van de gilden: de stamgilden als offer- en schutsgilden. Het is wel degelijk “schutsgilden” en niet schuttersgilden, want schut betekent beschutten, behoeden, beschermen.
De term gildenbroeder wijst er op dat de eigen broederschap (eedgenoten) wordt beschermd met uitsluiting van anderen. Broederschap is een vorm van zich handhaven.
Steeds is er een gezamenlijk doel, een centrale kas met verplichte bijdragen van elk lid, een binding met de religie. Nog altijd is er een grote aandacht voor de afgestorvenen en regelmatige teermaaltijden. Vandaag de dag begint de teerdag nog steeds met een Heilige Mis voor de overleden gildebroeders en -zusters.
Sinds eeuwen houden de schutters van feesten en bijgevolg werden en worden er nog steeds jaarlijks bij toerbeurt gildefeesten door de verschillende gilden ingericht. Deze worden gewoonlijk rond het einde van juni gehouden. Hier treffen de gilden uit de verschillende wapens zoals handboog, buks en kruisboog, elkaar. Geïnspireerd door het verleden worden daar verschillende disciplines beoefend zoals doelschieten, het “schoon inkomen”, dansen, roffelen en vendelen. Deze evenementen zijn over twee dagen gespreid. Was er veel zon en genoot het feest grote belangstelling dan was het feest geslaagd.
In het reglement van innerlijke orde van de HOGE GILDENRAAD DER KEMPEN zijn volgende artikels opgegeven bij het:
Eveneens uit het glorietijdperk van het gildewezen stammen de Landjuwelen. De strijd om het juweel, bijvoorbeeld een zilveren kan of bokaal, tot meerdere eer en glorie van de stad of gemeente en publiciteit van de plaatselijke gilde. Het juweel is nu geen zilveren bokaal meer maar een tinnen kan. Het Landjuweel heeft nu om de 5 jaar plaats, ingericht door de overwinnaar van 5 jaar voordien. Het heeft ongeveer een zelfde verloop als een gewoon gildefeest. Bijkomend is er ook een wipschieting door alle gildekoningen om het opperkoningsschap. Deze opperkoning zal voor 5 jaar zetelen in de Wet van de Hoge Gildenraad. Zo ook zal de hoofdman van winnende gilde daarin voor 5 jaar vertegenwoordigd zijn.